Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Derhalve zeide Saul tot David: Zie, [26]mijn grootste dochter Merab zal ik u tot een vrouw geven; alleenlijk, wees mij [27]een dapper zoon, en voer [28]den krijg des HEEREN. Want Saul [29]zeide: [30]Dat mijn hand niet tegen hem zij, maar dat de hand der Filistijnen tegen hem zij. 26. Omdat Saul David niet openlijk durfde doden, en God hem in den krijg bewaarde, zo zoekt hij hem, onder een schijn van liefde en vriendschap, in het net te krijgen en om te brengen. 27. Hebreeuws, een zoon der dapperheid. 28. Dat is, de oorlogen des Israelietischen volks, die zij voeren om de eer Gods voor te staan tegen de afgodische heidenen. 29. Te weten, bij zichzelven in zijn hart. 30. Dat is, ik zal hem met mijn eigen handen niet doden, maar ik zal hem door de hand der Filistijnen laten omkomen. Dit bedacht Saul daarom, opdat de kwade wil des volks, hetwelk David liefhad, op hem niet vallen zou.